Inleiding Zedendelinquenten en het strafrecht


Victimology,criminologie, penologie, typologie, zedenmisdrijven

Victimology,criminologie, penologie, typologie, zedenmisdrijven

Inleiding

See how the boy is with his sister
and the other ones of his home lodge
and you can know how the man
will be with your daughter
Oral tradition Takota proverb

Strafrechtelijke aanpak plegers seksuele delicten
Typologie, Seksuologie, Criminologie, Penologie. zedenmisdrijven & (minderjarige) zedendelinquenten
mr.dr.drs. Michael Boelrijk Amstelveen: ActUmail 2006 ISBN 978907847002x

Voorwoord

Omdat sepot met een reprimande en detentie lang niet altijd effectief zijn, pleit de auteur voor het optimaal benutten van justitiële behandelvoorzieningen. Hij geeft het belang aan van een “stok achter de deur”. Deze stok is een juridische titel voor de behandeling. Een strafrechtelijke behandelingsmaatregel legt de rechter nu nog veel te weinig op bij verdachten met een verhoogd recidiverisico. Het belang van deze studie is dat zij een brug slaat over de kloof tussen het strafrecht en de intramurale en ambulante zorg voor deze groep plegers.
Als het centrale doel het terugdringen is van het aantal slachtoffers in de naaste en verre toekomst en als psycho-educatie en het aanleren van prosociaal seksueel gedrag dat kunnen bevorderen, dan is het essentieel dat juristen hun weerstanden tegen deze behandelvormen laten varen om de mogelijkheden die het strafrecht daartoe biedt optimaal te benutten.
Dit boek is de beste Nederlandse studie op dit gebied ten behoeve van kinderrechters, officieren van justitie, advocaten, medewerkers van jeugd- en zedenpolitie en werkers in de jeugdzorg.
Prof. dr. J. Frenken, seksuoloog, voorzitter van de Vereniging voor Forenische Seksuologie

Probleemstelling

Naar jeugdcriminaliteit is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan. Naar

minderjarigen die normafwijkend seksueel gedrag vertonen is in Nederland

daarentegen nagenoeg geen onderzoek verricht. Toch blijkt dat de politie

vierhon­derd tot vijf­honderd minderjarigen per jaar aanhoudt op verden­king

van het plegen van een seksueel delict. Dit is nage­noeg het enige dat in

Nederland bekend is over de groep minderjarige zedendelin­quenten. Welis­waar

komen opzienba­rende, dat wil zeggen ernstige, gevallen in de publici­teit, maar

die geven geen relevante informatie over deze groep.[1]

Mijn studie heeft derhalve tot doel inzicht te geven in de aard van het

seksuele gedrag van minderjarige verdachten van seksuele delicten en de wijze

waarop politie en justitie op dat gedrag reageren.

Seksueel afwijkend gedrag is in veel gevallen tevens strafbaar gedrag. Als het

gaat om een minderjarige pleger is dat niet anders. Dit bete­kent dat de

overheid en in het bijzonder justitie reageren via het jeugdstrafrecht. Over

die straf­rechte­lijke aanpak is weinig bekend. Een mogelij­ke verkla­ring

hiervoor is dat het jeugd­strafpro­ces zich ge­woonlijk afspeelt achter gesloten

deuren. Het overigens zeer bescheiden statistisch onder­zoek in Nederland naar

jeugdde­lin­quentie bevat weinig relevante informa­tie over de straf­rechtelijke

aanpak. In dit ver­band zij opgemerkt dat min­derjarigen die seksuele delicten

plegen een bijzondere positie innemen omdat de rechter kan beslui­ten tot een

civielrech­te­lijke afdoening. De ondertoe­zicht­stel­ling, als meest toegepaste

kinderbeschermingsmaatregel, heeft name­lijk tot gevolg dat justitie afziet van

een straf­rechtelijke aanpak.

Het strafrecht voor jeugdigen is gebaseerd op de resocia­li­satie van de pleger.

Sinds een halve eeuw is dit het voornaamste doel van het jeugd­strafrecht. De

Commissie Overwater formuleert dit streven door op te merken dat het accent van

kinder­straf(pro­ces)recht niet zozeer ligt op het conflict tussen de

gemeen­schap en de verdachte, maar veeleer op een gemeen­schappelijk zoeken naar

wat met het oog op het belang van de minderjarige verdachte de meest geëigende

aanpak is. De commis­sie zei in 1951 dat het algemeen belang mee­brengt dat geen

minder­jarige vervolgd wordt, tenzij de vervol­ging nuttig en noodzakelijk is.[2]

De Commis­sie Anneveldt onderschreef deze resocialisatiegedachte in 1982.[3]

Volgens de vergadering van de procureursgene­raal zou de opvat­ting in de jaren

tachtig zijn geweest dat straf­rechte­lijk gezien minderja­rigen zo lang

mogelijk buiten het justitiële systeem gehou­den moeten worden, en dat de

hulpverle­ning, als daartoe aanleiding is, de voorkeur ver­dient boven een

zuiver strafrechtelijke benade­ring. Dit welzijnsmodel is volgens de nieuwe

richtlijn verlaten.[4]

Voor een strafrechte­lijke benadering van minder­jarigen die seksuele delicten

plegen, zijn mijns inziens enkele argumen­ten te vinden. Zo lijkt het

aanspre­ken van jeugdigen op hun eigen verant­woordelijk­heid directer en

duidelijker indien dat in het kader van een strafrechtelijke procedu­re gebeurt.

Immers het straf­recht merkt het betreffende gedrag aan als normaf­wijkend. De

vaststelling dat de minderjarige een strafbaar feit pleegt vindt dus plaats

binnen de strafrecht­procedure. Ook zal een poging tot het herstel­len van een

rechtma­tige toestand niet moge­lijk blij­ken bij de opleg­ging van de

onder­toezicht­stelling als kinderbe­scher­mingsmaatre­gel.[5]

Het slacht­offer kan zich voorts in het strafproces vrij eenvou­dig voegen om

zodoende schadever­goe­ding te verkrij­gen. Tot slot zal uit mijn studie blijken

dat het jeugd­strafrecht een breed scala aan reactie en sanctie­moge­lijkheden

kent. Deze sanctie­mogelijkhe­den kunnen een justitieel kader bieden waarbinnen

behandeling mogelijk is.

Buitenlands onder­zoek toont aan dat tijdig signale­ren van en adequaat reageren

op deviant seksueel gedrag van een minder­jarige de beste bijdrage is aan het

voorkomen van toekomstig ernstiger seksueel deviant ge­drag.[6]

Bij een ge­brek aan gegevens kan men zich geen oordeel vormen over de vraag of

er een adequate reactie plaatsvindt. In dat kader is van belang te onder­zoeken

wat de aard is van het seksuele handelen waarvoor de politie de minderjari­gen

aan­houdt. Welke jongeren maken zich schuldig aan het plegen van seksuele

delicten? Hoe vaak komen deze daden voor en hoe groot is het risico van

recidive?

Ook is het nuttig te weten hoe politie en justi­tie op dergelijke zaken

reageren. Het blijkt dat met betrekking tot aard en omvang van deze zaken de

kennis vanuit de straf­rech­te­lijke invalshoek onvolledig is. Het Centraal

Bureau voor de Statis­tiek (CBS) publiceert uitsluitend sterk gegene­rali­seerde

cijfers over jeugddelinquentie. Ten tweede is weinig bekend over de effecten van

de justitiële aanpak in termen van wel of geen reci­dive. De indruk bestaat dat

justitiële autori­teiten de problema­tiek van de minderjarige

zeden­delin­quen­ten onvol­doende onder­ken­nen en dat de reactie op het gedrag

van deze jongeren niet gebaseerd is op heldere inzichten en een duidelijk beleid.

Dit onderzoek kan uiteraard niet alle bestaande onduide­lijkheden en

onvolko­menheden in de aanpak van deviant seksueel gedrag van minderjarigen

oplossen. Wel wil ik met mijn onderzoek bijdragen aan een beter inzicht in de

aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige zeden­delinquenten en de

wijze waarop politie en justi­tie op dat gedrag reageren. Voor een goed begrip

van het ver­schijnsel `deviant seksueel gedrag van minderjari­gen’ zal eerst een

schets worden gegeven van enkele seksuologische (hoofdstuk 2) en

criminologische (hoofdstuk 3) aspecten. De forensi­sche seksuolo­gie kent

psychiatrische, psycho­logische, pedagogi­sche en criminolo­gi­sche elementen.

Aange­zien een jurist er voor dient te waken zichzelf niet als deskundi­ge op

het gedragsweten­schappelij­ke terrein aan te merken, is de in de

gedragswetenschappelijke  hoofdstukken besproken materie uitsluitend bedoeld als

introductie. Met deze hoofd­stuk­ken is beoogd de jurist kennis te laten maken

met enkele seksuologische vraag­stukken. Mijn studie heeft niet de pretentie een

volledig uitge­werkte ontwikke­lingspsy­cho­logische beschou­wing te geven. Een

verhande­ling die tijdelijk of persiste­rend deviant seksueel gedrag

verklaar­baar maakt, is in mijn studie dan ook niet haalbaar. Een dergelijke

theo­rievorming wordt gaarne overgela­ten aan psychia­ters en psycholo­gen.[7]

In Nederland is vooralsnog weinig exploratief descrip­tief onder­zoek verricht

naar psychiatrische en psychologi­sche kenmerken van minderja­rige

zeden­delin­quenten. Mijn empi­risch onderzoek naar de justitiële afdoe­ning van

min­derjari­ge verdachten in Amsterdam is niet bedoeld als een derge­lijk

onder­zoek. Veeleer dient dit onderzoek gezien te worden als het in kaart

brengen van justitiële interven­tie bij deviant seksueel gedrag, vertoond door

personen jonger dan achttien jaar. In hoofdstuk 6 zal ik de belangrijkste

bevindingen van dat onderzoek weerge­ven.

Aldus is de achtergrond geschetst waartegen de bestaan­de strafwet­geving met

betrekking tot het verschijnsel minderjarige zedendelinquenten in hoofdstuk 4

wordt gepresenteerd en geanaly­seerd. De bepa­lingen van de titel Misdrijven

tegen de zedenvan het Wetboek van Strafrecht bedreigen welbe­schouwd elke

seksuele activi­teit van jonge­ren onder de zestien jaar. Seksueel contact

tussen leeftijdge­noten is daar­mee evenzeer een strafbaar feit als een contact

tussen een meerderjarige en een minder­ja­rige. Binnen de strafrechts­dog­matiek

is echter niet alleen het feit dat een persoon een strafbaar feit heeft begaan

voldoen­de. Er zal ook sprake moeten zijn van schuld bij de dader. Deze schuld

legitimeert het straf­rech­telijk sanctioneren. Om een persoon schuldig te

verkla­ren zijn samenvattend drie elementen vereist. Ten eerste moet de per­soon

alle be­standdelen van de delicts­om­schrij­ving hebben vervuld. Ten tweede moet

er sprake zijn van weder­rechtelijkheid. Tot slot moet de dader ook een verwijt

gemaakt kunnen worden, er moet sprake zijn van schuld. In hoofdstuk 5 over het

jeugdstraf­recht zal ik betogen welk verwijt naar mijn mening nood­za­kelijk is

als basis voor het opleggen van een maatregel ter behan­deling van de

minder­jarige zedendelin­quent. Vervol­gens ga ik na welke moge­lijk­he­den het

jeugd­straf­recht biedt om te reage­ren op strafbaar seksueel gedrag van

minderja­ri­gen.

Middels een onderzoek over de jaren 1991-1996 in de politie­re­gio

Amsterdam/Amstelland wordt nagegaan wat politie en justitie in concreto doen

naar aanleiding van verdenkingen van strafbaar seksueel gedrag, gepleegd door

minderjari­gen. De opzet van het onderzoek beschrijf ik aan het begin van

hoofdstuk 6, de resul­taten vindt men daarna. Ten slotte wordt het geheel

afgeslo­ten met samen­vat­tende conclusies en aanbevelingen voor de aanpak van

minderja­rige zeden­de­lin­quenten. Het resteren­de deel van hoofd­stuk 1 bevat

een om­schrij­ving van enkele in het onderzoek gehan­teerde begrip­pen. Deze

uiteen­zetting geeft tevens een zekere afbakening van het veld van onder­zoek.

Minderjarige zedendelinquenten

Omschrijving

Minderjarige zedendelinquenten’ omschrijf ik, in navolging van Ryan, als:

De minderjarige die enige seksuele daad pleegt

(1) met een persoon van welke leeftijd dan ook,

(2) tegen de wil van die persoon,

of

(3) zonder dat sprake is van overeen­stem­ming tus­sen pleger en de andere

persoon,

of

(4) op een agressieve, bedrei­gende of ex­ploi­terende wij­ze.[8]

In de volgende paragrafen staat een nadere uitwer­king van de elemen­ten van deze

omschrijving.

Elementen

Alle personen die de achttienjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, vallen binnen

de definitie. Ook kinde­ren onder de twaalf jaar, die op grond van hun leeftijd

niet strafrechtelijk aangesproken kunnen worden, behoren tot de groep

minderja­ri­gen.[9]

Op enkele plaatsen in deze studie gebruik ik termen als

“Prepuberalen”, “Pubers” en “Adolescenten”. Deze namen voor personen, die óf pleger óf

slachtof­fer zijn, hebben betrekking op een ontwikkelingsfase en zijn niet

precies te definiëren. De prepuberalen zijn personen vóór hun entree in de

puberteit rond het twaalfde à veer­tiende levensjaar. Pubers zijn personen in de

puberteit die globaal loopt van het veertiende tot het achttiende levensjaar.

Adoles­centen zijn de personen in de daarop aansluitende ontwik­ke­lings­fase

die tot rond het vierentwin­tigste levens­jaar duurt. Ook gebruik ik regelmatig

de term “Jeugdige”. Hiermee bedoel ik voorname­lijk de

minderjarigen die in hun puberteit zitten.

Zedendelinquenten

De seksuele misdrijven zoals omschreven in de titel Misdrij­ven tegen de zeden

van het Wetboek van Strafrecht, zijn voor de straf­rechtelijke beschou­wing van

“Zedendelinquentie” uiteraard maat­gevend. Dit onder­deel

van het wetboek kent daar­naast ook enkele bepa­lin­gen in verband met het

toedie­nen van bedwel­mende middelen alsmede het delict om kinde­ren af te staan

voor scha­delijk werk. Deze delicten worden algemeen niet als seksueel getinte

gedra­gingen aangemerkt en vallen derhal­ve buiten mijn definitie van

minderjarige zedendelinquenten. Mijn studie richt zich op minderja­rigen die

enkele met name genoemde strafbare feiten hebben gepleegd. Deze seksuele

delicten hebben betrekking op de delictsom­schrijvin­gen van de artikelen 239

exhibiti­onis­me, 242 seksueel binnen­drin­gen, 243 seksueel

binnendringen bij wilsonbekwa­me, 244 seksueel binnen­drin­gen bij kind

jonger dan twaalf jaar, 245 seksueel binnendrin­gen bij persoon tussen

twaalf en zestienjarige leef­tijd, 246 aanran­ding, 247 ontucht

met wilsonbekwa­me of persoon jonger dan zestien jaar, 248

straf­ver­zwa­rende omstandighe­den, 248ter (verlei­ding tot) ontucht met

minder­ja­rige en 249 Sr ontucht met misbruik van gezag.

Plegers van andere delicten waaruit een veront­rustende deviantie spreekt,

vallen buiten de be­spreking van de door mij onderzochte groep minder­jarige

zedendelin­quenten.

“Dierenmishandeling” en

“Bestialiteit”,[10]

sadisti­sche mishan­deling van men­sen en xe “Necrofilie”necrofilie zijn volgens

het wetboek name­lijk geen seksu­ele mis­drijven.[11]

Ik berust in deze constate­ring bij de be­gripsbe­paling en merk deze straf­bare

feiten in het hiernavolgende slechts op als indica­tie van mogelij­ke deviante

seksue­le ontwik­ke­ling.

In het spraakgebruik wordt het begrip “Delinquent” niet

altijd in de zuiver juridi­sche betekenis gebruikt. Volgens Van Sloun is er

alleen sprake van een delin­quent indien er een schuldigverkla­ring heeft

plaatsge­vonden. Delinquentie is immers afgeleid van het latijnse woord

delinquens, wat betekent: schuldi­ge. Indien het straf­rechte­lij­k

appa­raat zorgt voor de schuldig­verklaring, is de labeling van het begrip

delin­quen­tie voltooid en daarmee de cirkel rond.[12]

Het begrip delin­quent­(en) gebruik ik in deze studie niet altijd in zijn

zuivere betekenis. Soms duid ik met de term een grote­re groep personen aan die

seksuele delicten hebben gepleegd terwijl niet per definitie een

strafrechtelij­ke veroorde­ling heeft plaats­gevon­den.

Seksuele daad

Onder het begrip “Seksuele daad” of activiteit worden alle handelingen verstaan die een fysiolo­gische reactie (opwin­ding of bevre­di­ging) teweeg­brengen bij de pleger. “Pleger” is de persoon die seksuele activiteiten ontplooit. Voor­beel­den van seksuele activi­teiten van minderjarigen zijn betas­ting, wrijven, uitkle­den, oraal/ge­nitaal contact of seksueel bin­nendrin­gen waarbij een andere per­soon aanwezig is of object van hande­ling is.

“Seksueel binnendringen” omvat alle vormen van binnen­dringen van mond, anus of vagina met hetzij vingers, penis of een artificieel hulpmid­del.

Daar­naast bestaan er zoge­naamde “Handsoff” daden waaron­der men verstaat

`exhibiti­o­nis­me’ (zie artikel 239 Sr), “Voyeurisme” (het gluren of bespieden van ande­ren zonder dat zij daartoe toestem­ming hebben gege­ven),
“Frottage” (tegen iets of iemand `oprij­en’ ten behoeve van een seksuele stimulans), “Fetisjisme” (seksue­le afwij­king waarbij lustgevoe­lens alleen worden opgewekt door voorwer­pen die met het seksuele niet of slechts indirect in verband staan) en het voeren van obscene gesprekken alsmede andere vormen van onge­wenste intimiteiten en/of buiten proporti­onele explicie­te seksuele preoccupa­tie.[13]

Met uitzonde­ring van exhibitionis­me vallen de “Handsoff”

handelingen buiten mijn begripsbepaling van zeden­de­lin­quentie. Deze keuze

laat onverlet de consta­tering uit voornamelijk Engelstalige studies dat deze `handsoff

handelin­gen een duide­lijke indi­catie zijn voor seksuele deviantie.

Leeftijd

Over deviant seksueel gedrag merk ik hier slechts op dat de

leeftijd of het geslacht van de andere persoon niet bepalend is voor de vraag of

er sprake is van

“Deviantie”. Het begrip deviant seksueel gedrag wordt in het

hoofd­stuk over seksu­ologie nader omschreven. In samen­hang met de andere

bestand­delen van de definitie kan de leef­tijd wel­licht wel een indicatie zijn

voor de soort afwij­king van de pleger. Het leeftijdsverschil tussen pleger en

slacht­of­fer kan een aanwij­zing geven voor een pedofiele of gerontofiele

geaard­heid. Bij een leeftijds­ver­schil van ten minste vijf jaar tussen twee

minder­jarigen in een seksu­eel contact, heb ik een weerleg­baar vermoe­den van

overwicht door de oudste opgevat. Er is in die gevallen in beginsel geen sprake

van vrije wilsbe­pa­ling door de jongste en dus geen vrijwillig­heid. Dat is in

beginsel anders bij seksuele contacten met iemand uit de `peer­group’.

Een per­soon uit de “Peergroup” is iemand uit de groep van

belang­rijke gelijken. De jeugdige behoort, dan wel rekent zich tot deze groep

leeftijd en lotgenoten.

Tegen de wil

Typerend voor het onderscheid tussen legitiem seksueel contact en seksueel

misbruik is de wil van het slachtoffer. In seksueel contact tussen leeftijd en

lotgenoten zijn de vragen naar vrijwil­lig­heid en toestemming voor de

speci­fieke seksuele activiteiten van essentieel belang. De wil van het

slachtof­fer is echter moeilijk te bepalen en zal derhalve afgeleid moeten

worden uit geobjectiveerde elemen­ten. Het feit dat het slach­tof­fer aangifte

doet kan een indicatie zijn. Verder zal uit het getuigenverhoor van het

slacht­offer moeten blijken in hoeverre en/of op welk moment de wil tot het

seksuele contact niet aanwe­zig was.

Zonder wilsovereenkomst

In het verlengde van de wilsbepaling wordt beoor­deeld of de seksuele daden in

overeenstemming zijn met wat de deelne­mers vooraf­gaand aan het gebeuren hebben

afge­sproken. Dit moet gewogen worden tegen de mate waarin het slachtoffer kon

begrijpen wat werd voorge­steld. Hierbij behoort weder­om een geobjectiveerde

toetsing plaats te vinden van de situa­tie op het moment van de seksuele

activitei­ten naar wat een persoon van dezelfde leeftijd, geeste­lijke

ontwikke­ling, algemene ontwik­ke­ling, functione­ren en erva­ring zou

begrij­pen. De overeenstemming moet zijn geënt op kennis van de

maatschap­pe­lijke norm en een afweging van die norm met wat wordt voorge­steld.

Een bewustzijn van mogelijke consequen­ties en alterna­tieven is daar­naast

noodzake­lijk. In de afweging speelt ook een rol of er een vooronder­stelling

en/of (stilzwij­gen­de) afspraak bestaat tussen partijen. Dit is relevant als

partijen afspre­ken dat zij een ver­zoek tot iets willen of niet willen

gelijk­waar­dig zullen respec­teren. Tot slot bestrijkt de vraag naar

overeenstem­ming ook het onge­dwon­gen/vrijwillig tot de keus komen alsmede de

afwe­zig­heid van een psychi­sche stoor­nis.[14]

Agressieve, bedreigende of exploratieve wijze

Bij een agressieve of bedreigende wijze zal veelal sprake zijn van dwangmid­delen.

Er moet sprake zijn van `psychische causali­teit’ wat betekent dat de

dwangmid­delen zodanig moeten zijn dat capitulatie van het slachtoffer normaal

te verwach­ten valt.[15]

Dit kan de pleger ook bereiken door de dwangmid­de­len tegen een ander dan het

slacht­of­fer aan te wenden. Het is zelfs mogelijk dat het geweld zich richt

tegen goede­ren.[16]

De afwezigheid van wilsovereenkomst wordt tegen­woordig in het strafrecht ook

aangenomen indien er sprake is van een `andere Feitelijkheid”.

Over deze andere feitelijkheid merkt de minister van Justitie op dat iemand die

onder invloed van drugs of alcohol is, zo bedreigend kan overko­men dat men zich

niet durft te ver­zetten. Verder is de minister van mening dat de

feite­lijk­heid wel zo bedrei­gend moet zijn dat het slacht­offer er ook echt

door gedwon­gen wordt, dus geen weer­stand kan bieden.[17]

Ook de deur van een vertrek afsluiten kan aangemerkt worden als andere

feite­lijkheid.[18]

In mijn studie beschouw ik tevens de vraag of een nume­riek over­wicht van de

plegers is op te vatten als een bedrei­ging of andere feitelijk­heid.

Voor de beoordeling of er sprake is van een exploiterende wijze wordt

voorna­melijk gekeken naar de omschrijving van verleiding zoals genoemd in

artikel 248ter Sr. In navolging van deze straf­rechtelijke bepaling zal het

aan­bieden van geld, snoep, voor­rechten of vriend­schap een indicatie zijn voor

een exploi­terende wijze.

Samenvatting

Uit het voorgaande blijkt dat een nauwkeu­rige omschrij­ving van het begrip

minderjarige zedende­lin­quenten bijzonder moeilijk is. Uitslui­tend de concrete

situatie kan aangeven of ook mate­rieel gezien de pleger zich schuldig maakt aan

een strafrechtelijk seksuele handeling. Als er sprake is van het plegen van een

strafbare seksuele handeling wordt de vraag actueel hoe het (straf)­rechtelijk

appa­raat rea­geert. Met mijn onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan het

inzicht in de aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige

zedendelin­quenten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag

reageren.

Het boek is onderverdeeld in twee delen, met ieder een eigen perspec­tief. Het

eerste deel, de hoofdstukken 2 en 3, heeft een gedragswe­ten­schappe­lijk

perspectief. In hoofd­stuk 2 Seksuo­logie geef ik een aantal van de

psychia­tri­sche en psycholo­gi­sche facto­ren aan die in de litera­tuur zijn

gevon­den. Het daarop volgende hoofdstuk geeft een meer criminologi­sche visie

weer op het bestaan van seksuele delinquen­tie. Het tweede deel bevat een

juri­dische beschou­wing over de (strafrechtelij­ke) benade­ring van

minderjarige zeden­delin­quenten. Hoofdstuk 4 handelt over de wijze waarop het

strafrecht seksu­ele delicten kwali­fi­ceert. Hoofd­stuk 5 informeert de lezer

over de mogelijkhe­den die het jeugd­straf­recht biedt om op het plegen van

strafbare feiten door minder­jarige zedende­lin­quenten te reageren. In

hoofd­stuk 6 zijn de resultaten van het empi­risch onderzoek te vinden. Ik kom

in hoofdstuk 7 samenvat­tend tot enkele conclusies met betrek­king tot het

strafrechtelij­ke kader waarbinnen behande­ling van minderja­rige

zedendelinquenten mogelijk is.

Noten

[1]Zie bijlagen en de Volkskrant 27 maart 1991: de veertienjarige die vele tientallen seksuele delicten zou hebben gepleegd. Zie ook vonnis Rb Leeuwar­den 17 september 1996: een zestienjarige krijgt 6 jaren gevangenisstraf voor doden van een vierja­rig meisje nadat hij haar seksueel had misbruikt.

[2]Rapport Commissie Overwater (1951) p.9.

[3]Sanctierecht voor Jeugdigen, Rapport van de Commissie Herziening strafrecht voor jeugdigen, Commissie Anneveldt (1982) p.13.

[4]Modelbrief van de procureursgeneraal aan de hoofdofficieren van justitie d.d. 25 maart 1986 deel I. Een nieuw beleid is verwoord in: College van procureursgeneraal, Richtlijn verbalise­rings­beleid minder­jarigen (politiesepot), 13 maart 1996, Stcrt 1996, 168, i.w.tr. 2 mei 1996.

[5]Zie over dit doel Remmelink (1996) p.250 en M.P. Vrij (18951955) afscheidsora­tie Ter effening, 25 oktober 1947.

[6]Groth (1981) p.36; Longo (1983); Fehrenbach (1986); Becker (1988); National Task Force on Juvenile Sexual Offending (1988) & (1993).

[7]Psychiater Frits Bruinsma heeft in zijn boek De jeugdige zedendelin­quent, Diagnostiek, rap­portage en behandelingUtrecht (1996) Uitgeverij SWP, hiertoe een aanzet gegeven.

[8]Ryan (1991) p.3.

[9]Artt. 77a Sr, 488 Sv, 1:233 BW. Zie over zeer jonge plegers: Johnson (1989) p.187.

[10]Dierenmishandeling artikel 254 lid 1 oudSr. De pleger die seks met dieren bedrijft kan onder omstandigheden vervolgd worden voor artikel 36 Gezondheids en welzijnswet voor dieren. Deze bepaling vervangt artikel 455 Sr, zie Wet van 24 september 1992, Stb. 1992, 585 i.w.tr. 1 september 1996. Zie ook NoyonLangemeijerRemmelink (hierna: NLR) aant.1 bij titel XIV.

[11]Lijkschen­nis is overigens op zich geen strafbaar feit. Justitie zou de necrofiel hooguit kunnen vervolgen voor artikel 150 Sr: het opgra­ven, wegnemen, verplaatsen of vervoe­ren van het lijk.

[12]Sloun (1988) p.137 ageert tegen de terminologie gebezigd door Andries­sen (1985). Delinque­re = ontbreken of te kort komen, een misslag of fout begaan, misdoen.

[13]Vgl. Ryan (1991) p.3.

[14]National Adolescent Perpetrator Network (1988): consent: agreement including all of the following:
(1)un­derstanding what is propo­sed based on age, maturity, developmental level, functioning, and expe­rience;
(2)knowledge of societal standards for what is being propo­sed;
(3)awareness of potential consequences and alter­natives;
(4)assumpti­on that agreements or disagree­ments will be res­pected equally;
(5)voluntary decisi­on; [and] (6)mental competence.

[15]NLR  aantek.5 bij art. 242, zie verder het hoofdstuk Zedenwetgeving.

[16]NLR aantek.3 bij art. 81.

[17]MvA 13 juli 1989, TK 19881989, 20930 nr.5 p.11, 17.

[18]HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103″HR 13 juni 1995, rolnr.99603, NJB 1995, 103.

Zedendelinquenten en het Strafrecht
mr.dr.drs. Michael BoelrijkAmstelveen: ActUmail 2006 ISBN 978907847002x 

Een reactie op Inleiding Zedendelinquenten en het strafrecht

  1. boelryk zegt:

    Sexual disorientation of the Catholic Church
    Why sexual abuse will continue
    In this article I will clarify why sexual abuse by members of the Catholic Church is guaranteed by the system and organisation of this total institute.

Plaats een reactie