Inleiding
See how the boy is with his sister
and the other ones of his home lodge
and you can know how the man
will be with your daughter
Oral tradition Takota proverb
Strafrechtelijke aanpak plegers seksuele delicten
Typologie, Seksuologie, Criminologie, Penologie. zedenmisdrijven & (minderjarige) zedendelinquenten
mr.dr.drs. Michael Boelrijk Amstelveen: ActUmail 2006 ISBN 978907847002x
Voorwoord
Omdat sepot met een reprimande en detentie lang niet altijd effectief zijn, pleit de auteur voor het optimaal benutten van justitiële behandelvoorzieningen. Hij geeft het belang aan van een “stok achter de deur”. Deze stok is een juridische titel voor de behandeling. Een strafrechtelijke behandelingsmaatregel legt de rechter nu nog veel te weinig op bij verdachten met een verhoogd recidiverisico. Het belang van deze studie is dat zij een brug slaat over de kloof tussen het strafrecht en de intramurale en ambulante zorg voor deze groep plegers.
Als het centrale doel het terugdringen is van het aantal slachtoffers in de naaste en verre toekomst en als psycho-educatie en het aanleren van prosociaal seksueel gedrag dat kunnen bevorderen, dan is het essentieel dat juristen hun weerstanden tegen deze behandelvormen laten varen om de mogelijkheden die het strafrecht daartoe biedt optimaal te benutten.
Dit boek is de beste Nederlandse studie op dit gebied ten behoeve van kinderrechters, officieren van justitie, advocaten, medewerkers van jeugd- en zedenpolitie en werkers in de jeugdzorg.
Prof. dr. J. Frenken, seksuoloog, voorzitter van de Vereniging voor Forenische Seksuologie
Probleemstelling
Naar jeugdcriminaliteit is de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan. Naar
minderjarigen die normafwijkend seksueel gedrag vertonen is in Nederland
daarentegen nagenoeg geen onderzoek verricht. Toch blijkt dat de politie
vierhonderd tot vijfhonderd minderjarigen per jaar aanhoudt op verdenking
van het plegen van een seksueel delict. Dit is nagenoeg het enige dat in
Nederland bekend is over de groep minderjarige zedendelinquenten. Weliswaar
komen opzienbarende, dat wil zeggen ernstige, gevallen in de publiciteit, maar
die geven geen relevante informatie over deze groep.[1]
Mijn studie heeft derhalve tot doel inzicht te geven in de aard van het
seksuele gedrag van minderjarige verdachten van seksuele delicten en de wijze
waarop politie en justitie op dat gedrag reageren.
Seksueel afwijkend gedrag is in veel gevallen tevens strafbaar gedrag. Als het
gaat om een minderjarige pleger is dat niet anders. Dit betekent dat de
overheid en in het bijzonder justitie reageren via het jeugdstrafrecht. Over
die strafrechtelijke aanpak is weinig bekend. Een mogelijke verklaring
hiervoor is dat het jeugdstrafproces zich gewoonlijk afspeelt achter gesloten
deuren. Het overigens zeer bescheiden statistisch onderzoek in Nederland naar
jeugddelinquentie bevat weinig relevante informatie over de strafrechtelijke
aanpak. In dit verband zij opgemerkt dat minderjarigen die seksuele delicten
plegen een bijzondere positie innemen omdat de rechter kan besluiten tot een
civielrechtelijke afdoening. De ondertoezichtstelling, als meest toegepaste
kinderbeschermingsmaatregel, heeft namelijk tot gevolg dat justitie afziet van
een strafrechtelijke aanpak.
Het strafrecht voor jeugdigen is gebaseerd op de resocialisatie van de pleger.
Sinds een halve eeuw is dit het voornaamste doel van het jeugdstrafrecht. De
Commissie Overwater formuleert dit streven door op te merken dat het accent van
kinderstraf(proces)recht niet zozeer ligt op het conflict tussen de
gemeenschap en de verdachte, maar veeleer op een gemeenschappelijk zoeken naar
wat met het oog op het belang van de minderjarige verdachte de meest geëigende
aanpak is. De commissie zei in 1951 dat het algemeen belang meebrengt dat geen
minderjarige vervolgd wordt, tenzij de vervolging nuttig en noodzakelijk is.[2]
De Commissie Anneveldt onderschreef deze resocialisatiegedachte in 1982.[3]
Volgens de vergadering van de procureursgeneraal zou de opvatting in de jaren
tachtig zijn geweest dat strafrechtelijk gezien minderjarigen zo lang
mogelijk buiten het justitiële systeem gehouden moeten worden, en dat de
hulpverlening, als daartoe aanleiding is, de voorkeur verdient boven een
zuiver strafrechtelijke benadering. Dit welzijnsmodel is volgens de nieuwe
Voor een strafrechtelijke benadering van minderjarigen die seksuele delicten
plegen, zijn mijns inziens enkele argumenten te vinden. Zo lijkt het
aanspreken van jeugdigen op hun eigen verantwoordelijkheid directer en
duidelijker indien dat in het kader van een strafrechtelijke procedure gebeurt.
Immers het strafrecht merkt het betreffende gedrag aan als normafwijkend. De
vaststelling dat de minderjarige een strafbaar feit pleegt vindt dus plaats
binnen de strafrechtprocedure. Ook zal een poging tot het herstellen van een
rechtmatige toestand niet mogelijk blijken bij de oplegging van de
ondertoezichtstelling als kinderbeschermingsmaatregel.[5]
Het slachtoffer kan zich voorts in het strafproces vrij eenvoudig voegen om
zodoende schadevergoeding te verkrijgen. Tot slot zal uit mijn studie blijken
dat het jeugdstrafrecht een breed scala aan reactie en sanctiemogelijkheden
kent. Deze sanctiemogelijkheden kunnen een justitieel kader bieden waarbinnen
behandeling mogelijk is.
Buitenlands onderzoek toont aan dat tijdig signaleren van en adequaat reageren
op deviant seksueel gedrag van een minderjarige de beste bijdrage is aan het
voorkomen van toekomstig ernstiger seksueel deviant gedrag.[6]
Bij een gebrek aan gegevens kan men zich geen oordeel vormen over de vraag of
er een adequate reactie plaatsvindt. In dat kader is van belang te onderzoeken
wat de aard is van het seksuele handelen waarvoor de politie de minderjarigen
aanhoudt. Welke jongeren maken zich schuldig aan het plegen van seksuele
delicten? Hoe vaak komen deze daden voor en hoe groot is het risico van
recidive?
Ook is het nuttig te weten hoe politie en justitie op dergelijke zaken
reageren. Het blijkt dat met betrekking tot aard en omvang van deze zaken de
kennis vanuit de strafrechtelijke invalshoek onvolledig is. Het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert uitsluitend sterk gegeneraliseerde
cijfers over jeugddelinquentie. Ten tweede is weinig bekend over de effecten van
de justitiële aanpak in termen van wel of geen recidive. De indruk bestaat dat
justitiële autoriteiten de problematiek van de minderjarige
zedendelinquenten onvoldoende onderkennen en dat de reactie op het gedrag
van deze jongeren niet gebaseerd is op heldere inzichten en een duidelijk beleid.
Dit onderzoek kan uiteraard niet alle bestaande onduidelijkheden en
onvolkomenheden in de aanpak van deviant seksueel gedrag van minderjarigen
oplossen. Wel wil ik met mijn onderzoek bijdragen aan een beter inzicht in de
aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige zedendelinquenten en de
wijze waarop politie en justitie op dat gedrag reageren. Voor een goed begrip
van het verschijnsel `deviant seksueel gedrag van minderjarigen’ zal eerst een
schets worden gegeven van enkele seksuologische (hoofdstuk 2) en
criminologische (hoofdstuk 3) aspecten. De forensische seksuologie kent
psychiatrische, psychologische, pedagogische en criminologische elementen.
Aangezien een jurist er voor dient te waken zichzelf niet als deskundige op
het gedragswetenschappelijke terrein aan te merken, is de in de
gedragswetenschappelijke hoofdstukken besproken materie uitsluitend bedoeld als
introductie. Met deze hoofdstukken is beoogd de jurist kennis te laten maken
met enkele seksuologische vraagstukken. Mijn studie heeft niet de pretentie een
volledig uitgewerkte ontwikkelingspsychologische beschouwing te geven. Een
verhandeling die tijdelijk of persisterend deviant seksueel gedrag
verklaarbaar maakt, is in mijn studie dan ook niet haalbaar. Een dergelijke
theorievorming wordt gaarne overgelaten aan psychiaters en psychologen.[7]
In Nederland is vooralsnog weinig exploratief descriptief onderzoek verricht
naar psychiatrische en psychologische kenmerken van minderjarige
zedendelinquenten. Mijn empirisch onderzoek naar de justitiële afdoening van
minderjarige verdachten in Amsterdam is niet bedoeld als een dergelijk
onderzoek. Veeleer dient dit onderzoek gezien te worden als het in kaart
brengen van justitiële interventie bij deviant seksueel gedrag, vertoond door
personen jonger dan achttien jaar. In hoofdstuk 6 zal ik de belangrijkste
bevindingen van dat onderzoek weergeven.
Aldus is de achtergrond geschetst waartegen de bestaande strafwetgeving met
betrekking tot het verschijnsel minderjarige zedendelinquenten in hoofdstuk 4
wordt gepresenteerd en geanalyseerd. De bepalingen van de titel Misdrijven
tegen de zedenvan het Wetboek van Strafrecht bedreigen welbeschouwd elke
seksuele activiteit van jongeren onder de zestien jaar. Seksueel contact
tussen leeftijdgenoten is daarmee evenzeer een strafbaar feit als een contact
tussen een meerderjarige en een minderjarige. Binnen de strafrechtsdogmatiek
is echter niet alleen het feit dat een persoon een strafbaar feit heeft begaan
voldoende. Er zal ook sprake moeten zijn van schuld bij de dader. Deze schuld
legitimeert het strafrechtelijk sanctioneren. Om een persoon schuldig te
verklaren zijn samenvattend drie elementen vereist. Ten eerste moet de persoon
alle bestanddelen van de delictsomschrijving hebben vervuld. Ten tweede moet
er sprake zijn van wederrechtelijkheid. Tot slot moet de dader ook een verwijt
gemaakt kunnen worden, er moet sprake zijn van schuld. In hoofdstuk 5 over het
jeugdstrafrecht zal ik betogen welk verwijt naar mijn mening noodzakelijk is
als basis voor het opleggen van een maatregel ter behandeling van de
minderjarige zedendelinquent. Vervolgens ga ik na welke mogelijkheden het
jeugdstrafrecht biedt om te reageren op strafbaar seksueel gedrag van
minderjarigen.
Middels een onderzoek over de jaren 1991-1996 in de politieregio
Amsterdam/Amstelland wordt nagegaan wat politie en justitie in concreto doen
naar aanleiding van verdenkingen van strafbaar seksueel gedrag, gepleegd door
minderjarigen. De opzet van het onderzoek beschrijf ik aan het begin van
hoofdstuk 6, de resultaten vindt men daarna. Ten slotte wordt het geheel
afgesloten met samenvattende conclusies en aanbevelingen voor de aanpak van
minderjarige zedendelinquenten. Het resterende deel van hoofdstuk 1 bevat
een omschrijving van enkele in het onderzoek gehanteerde begrippen. Deze
uiteenzetting geeft tevens een zekere afbakening van het veld van onderzoek.
Minderjarige zedendelinquenten
Omschrijving
Minderjarige zedendelinquenten’ omschrijf ik, in navolging van Ryan, als:
De minderjarige die enige seksuele daad pleegt
(1) met een persoon van welke leeftijd dan ook,
(2) tegen de wil van die persoon,
of
(3) zonder dat sprake is van overeenstemming tussen pleger en de andere
persoon,
of
(4) op een agressieve, bedreigende of exploiterende wijze.[8]
In de volgende paragrafen staat een nadere uitwerking van de elementen van deze
omschrijving.
Elementen
Alle personen die de achttienjarige leeftijd nog niet hebben bereikt, vallen binnen
de definitie. Ook kinderen onder de twaalf jaar, die op grond van hun leeftijd
niet strafrechtelijk aangesproken kunnen worden, behoren tot de groep
Op enkele plaatsen in deze studie gebruik ik termen als
“Prepuberalen”, “Pubers” en “Adolescenten”. Deze namen voor personen, die óf pleger óf
slachtoffer zijn, hebben betrekking op een ontwikkelingsfase en zijn niet
precies te definiëren. De prepuberalen zijn personen vóór hun entree in de
puberteit rond het twaalfde à veertiende levensjaar. Pubers zijn personen in de
puberteit die globaal loopt van het veertiende tot het achttiende levensjaar.
Adolescenten zijn de personen in de daarop aansluitende ontwikkelingsfase
die tot rond het vierentwintigste levensjaar duurt. Ook gebruik ik regelmatig
de term “Jeugdige”. Hiermee bedoel ik voornamelijk de
minderjarigen die in hun puberteit zitten.
Zedendelinquenten
De seksuele misdrijven zoals omschreven in de titel Misdrijven tegen de zeden
van het Wetboek van Strafrecht, zijn voor de strafrechtelijke beschouwing van
“Zedendelinquentie” uiteraard maatgevend. Dit onderdeel
van het wetboek kent daarnaast ook enkele bepalingen in verband met het
toedienen van bedwelmende middelen alsmede het delict om kinderen af te staan
voor schadelijk werk. Deze delicten worden algemeen niet als seksueel getinte
gedragingen aangemerkt en vallen derhalve buiten mijn definitie van
minderjarige zedendelinquenten. Mijn studie richt zich op minderjarigen die
enkele met name genoemde strafbare feiten hebben gepleegd. Deze seksuele
delicten hebben betrekking op de delictsomschrijvingen van de artikelen 239
exhibitionisme, 242 seksueel binnendringen, 243 seksueel
binnendringen bij wilsonbekwame, 244 seksueel binnendringen bij kind
jonger dan twaalf jaar, 245 seksueel binnendringen bij persoon tussen
twaalf en zestienjarige leeftijd, 246 aanranding, 247 ontucht
met wilsonbekwame of persoon jonger dan zestien jaar, 248
strafverzwarende omstandigheden, 248ter (verleiding tot) ontucht met
minderjarige en 249 Sr ontucht met misbruik van gezag.
Plegers van andere delicten waaruit een verontrustende deviantie spreekt,
vallen buiten de bespreking van de door mij onderzochte groep minderjarige
zedendelinquenten.
“Dierenmishandeling” en
sadistische mishandeling van mensen en xe “Necrofilie”necrofilie zijn volgens
het wetboek namelijk geen seksuele misdrijven.[11]
Ik berust in deze constatering bij de begripsbepaling en merk deze strafbare
feiten in het hiernavolgende slechts op als indicatie van mogelijke deviante
seksuele ontwikkeling.
In het spraakgebruik wordt het begrip “Delinquent” niet
altijd in de zuiver juridische betekenis gebruikt. Volgens Van Sloun is er
alleen sprake van een delinquent indien er een schuldigverklaring heeft
plaatsgevonden. Delinquentie is immers afgeleid van het latijnse woord
delinquens, wat betekent: schuldige. Indien het strafrechtelijk
apparaat zorgt voor de schuldigverklaring, is de labeling van het begrip
delinquentie voltooid en daarmee de cirkel rond.[12]
Het begrip delinquent(en) gebruik ik in deze studie niet altijd in zijn
zuivere betekenis. Soms duid ik met de term een grotere groep personen aan die
seksuele delicten hebben gepleegd terwijl niet per definitie een
strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden.
Seksuele daad
Onder het begrip “Seksuele daad” of activiteit worden alle handelingen verstaan die een fysiologische reactie (opwinding of bevrediging) teweegbrengen bij de pleger. “Pleger” is de persoon die seksuele activiteiten ontplooit. Voorbeelden van seksuele activiteiten van minderjarigen zijn betasting, wrijven, uitkleden, oraal/genitaal contact of seksueel binnendringen waarbij een andere persoon aanwezig is of object van handeling is.
“Seksueel binnendringen” omvat alle vormen van binnendringen van mond, anus of vagina met hetzij vingers, penis of een artificieel hulpmiddel.
Daarnaast bestaan er zogenaamde “Handsoff” daden waaronder men verstaat
`exhibitionisme’ (zie artikel 239 Sr), “Voyeurisme” (het gluren of bespieden van anderen zonder dat zij daartoe toestemming hebben gegeven),
“Frottage” (tegen iets of iemand `oprijen’ ten behoeve van een seksuele stimulans), “Fetisjisme” (seksuele afwijking waarbij lustgevoelens alleen worden opgewekt door voorwerpen die met het seksuele niet of slechts indirect in verband staan) en het voeren van obscene gesprekken alsmede andere vormen van ongewenste intimiteiten en/of buiten proportionele expliciete seksuele preoccupatie.[13]
Met uitzondering van exhibitionisme vallen de “Handsoff”
handelingen buiten mijn begripsbepaling van zedendelinquentie. Deze keuze
laat onverlet de constatering uit voornamelijk Engelstalige studies dat deze `handsoff‘
handelingen een duidelijke indicatie zijn voor seksuele deviantie.
Leeftijd
Over deviant seksueel gedrag merk ik hier slechts op dat de
leeftijd of het geslacht van de andere persoon niet bepalend is voor de vraag of
er sprake is van
“Deviantie”. Het begrip deviant seksueel gedrag wordt in het
hoofdstuk over seksuologie nader omschreven. In samenhang met de andere
bestanddelen van de definitie kan de leeftijd wellicht wel een indicatie zijn
voor de soort afwijking van de pleger. Het leeftijdsverschil tussen pleger en
slachtoffer kan een aanwijzing geven voor een pedofiele of gerontofiele
geaardheid. Bij een leeftijdsverschil van ten minste vijf jaar tussen twee
minderjarigen in een seksueel contact, heb ik een weerlegbaar vermoeden van
overwicht door de oudste opgevat. Er is in die gevallen in beginsel geen sprake
van vrije wilsbepaling door de jongste en dus geen vrijwilligheid. Dat is in
beginsel anders bij seksuele contacten met iemand uit de `peergroup’.
Een persoon uit de “Peergroup” is iemand uit de groep van
belangrijke gelijken. De jeugdige behoort, dan wel rekent zich tot deze groep
leeftijd en lotgenoten.
Tegen de wil
Typerend voor het onderscheid tussen legitiem seksueel contact en seksueel
misbruik is de wil van het slachtoffer. In seksueel contact tussen leeftijd en
lotgenoten zijn de vragen naar vrijwilligheid en toestemming voor de
specifieke seksuele activiteiten van essentieel belang. De wil van het
slachtoffer is echter moeilijk te bepalen en zal derhalve afgeleid moeten
worden uit geobjectiveerde elementen. Het feit dat het slachtoffer aangifte
doet kan een indicatie zijn. Verder zal uit het getuigenverhoor van het
slachtoffer moeten blijken in hoeverre en/of op welk moment de wil tot het
seksuele contact niet aanwezig was.
Zonder wilsovereenkomst
In het verlengde van de wilsbepaling wordt beoordeeld of de seksuele daden in
overeenstemming zijn met wat de deelnemers voorafgaand aan het gebeuren hebben
afgesproken. Dit moet gewogen worden tegen de mate waarin het slachtoffer kon
begrijpen wat werd voorgesteld. Hierbij behoort wederom een geobjectiveerde
toetsing plaats te vinden van de situatie op het moment van de seksuele
activiteiten naar wat een persoon van dezelfde leeftijd, geestelijke
ontwikkeling, algemene ontwikkeling, functioneren en ervaring zou
begrijpen. De overeenstemming moet zijn geënt op kennis van de
maatschappelijke norm en een afweging van die norm met wat wordt voorgesteld.
Een bewustzijn van mogelijke consequenties en alternatieven is daarnaast
noodzakelijk. In de afweging speelt ook een rol of er een vooronderstelling
en/of (stilzwijgende) afspraak bestaat tussen partijen. Dit is relevant als
partijen afspreken dat zij een verzoek tot iets willen of niet willen
gelijkwaardig zullen respecteren. Tot slot bestrijkt de vraag naar
overeenstemming ook het ongedwongen/vrijwillig tot de keus komen alsmede de
afwezigheid van een psychische stoornis.[14]
Agressieve, bedreigende of exploratieve wijze
Bij een agressieve of bedreigende wijze zal veelal sprake zijn van dwangmiddelen.
Er moet sprake zijn van `psychische causaliteit’ wat betekent dat de
dwangmiddelen zodanig moeten zijn dat capitulatie van het slachtoffer normaal
Dit kan de pleger ook bereiken door de dwangmiddelen tegen een ander dan het
slachtoffer aan te wenden. Het is zelfs mogelijk dat het geweld zich richt
De afwezigheid van wilsovereenkomst wordt tegenwoordig in het strafrecht ook
aangenomen indien er sprake is van een `andere Feitelijkheid”.
Over deze andere feitelijkheid merkt de minister van Justitie op dat iemand die
onder invloed van drugs of alcohol is, zo bedreigend kan overkomen dat men zich
niet durft te verzetten. Verder is de minister van mening dat de
feitelijkheid wel zo bedreigend moet zijn dat het slachtoffer er ook echt
door gedwongen wordt, dus geen weerstand kan bieden.[17]
Ook de deur van een vertrek afsluiten kan aangemerkt worden als andere
In mijn studie beschouw ik tevens de vraag of een numeriek overwicht van de
plegers is op te vatten als een bedreiging of andere feitelijkheid.
Voor de beoordeling of er sprake is van een exploiterende wijze wordt
voornamelijk gekeken naar de omschrijving van verleiding zoals genoemd in
artikel 248ter Sr. In navolging van deze strafrechtelijke bepaling zal het
aanbieden van geld, snoep, voorrechten of vriendschap een indicatie zijn voor
een exploiterende wijze.
Samenvatting
Uit het voorgaande blijkt dat een nauwkeurige omschrijving van het begrip
minderjarige zedendelinquenten bijzonder moeilijk is. Uitsluitend de concrete
situatie kan aangeven of ook materieel gezien de pleger zich schuldig maakt aan
een strafrechtelijk seksuele handeling. Als er sprake is van het plegen van een
strafbare seksuele handeling wordt de vraag actueel hoe het (straf)rechtelijk
apparaat reageert. Met mijn onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan het
inzicht in de aard van het strafbare deviante gedrag van minderjarige
zedendelinquenten en de wijze waarop politie en justitie op dat gedrag
reageren.
Het boek is onderverdeeld in twee delen, met ieder een eigen perspectief. Het
eerste deel, de hoofdstukken 2 en 3, heeft een gedragswetenschappelijk
perspectief. In hoofdstuk 2 Seksuologie geef ik een aantal van de
psychiatrische en psychologische factoren aan die in de literatuur zijn
gevonden. Het daarop volgende hoofdstuk geeft een meer criminologische visie
weer op het bestaan van seksuele delinquentie. Het tweede deel bevat een
juridische beschouwing over de (strafrechtelijke) benadering van
minderjarige zedendelinquenten. Hoofdstuk 4 handelt over de wijze waarop het
strafrecht seksuele delicten kwalificeert. Hoofdstuk 5 informeert de lezer
over de mogelijkheden die het jeugdstrafrecht biedt om op het plegen van
strafbare feiten door minderjarige zedendelinquenten te reageren. In
hoofdstuk 6 zijn de resultaten van het empirisch onderzoek te vinden. Ik kom
in hoofdstuk 7 samenvattend tot enkele conclusies met betrekking tot het
strafrechtelijke kader waarbinnen behandeling van minderjarige
zedendelinquenten mogelijk is.
Noten
[1]Zie bijlagen en de Volkskrant 27 maart 1991: de veertienjarige die vele tientallen seksuele delicten zou hebben gepleegd. Zie ook vonnis Rb Leeuwarden 17 september 1996: een zestienjarige krijgt 6 jaren gevangenisstraf voor doden van een vierjarig meisje nadat hij haar seksueel had misbruikt.
[2]Rapport Commissie Overwater (1951) p.9.
[3]Sanctierecht voor Jeugdigen, Rapport van de Commissie Herziening strafrecht voor jeugdigen, Commissie Anneveldt (1982) p.13.
[4]Modelbrief van de procureursgeneraal aan de hoofdofficieren van justitie d.d. 25 maart 1986 deel I. Een nieuw beleid is verwoord in: College van procureursgeneraal, Richtlijn verbaliseringsbeleid minderjarigen (politiesepot), 13 maart 1996, Stcrt 1996, 168, i.w.tr. 2 mei 1996.
[5]Zie over dit doel Remmelink (1996) p.250 en M.P. Vrij (18951955) afscheidsoratie Ter effening, 25 oktober 1947.
[6]Groth (1981) p.36; Longo (1983); Fehrenbach (1986); Becker (1988); National Task Force on Juvenile Sexual Offending (1988) & (1993).
[7]Psychiater Frits Bruinsma heeft in zijn boek De jeugdige zedendelinquent, Diagnostiek, rapportage en behandelingUtrecht (1996) Uitgeverij SWP, hiertoe een aanzet gegeven.
[9]Artt. 77a Sr, 488 Sv, 1:233 BW. Zie over zeer jonge plegers: Johnson (1989) p.187.
[10]Dierenmishandeling artikel 254 lid 1 oudSr. De pleger die seks met dieren bedrijft kan onder omstandigheden vervolgd worden voor artikel 36 Gezondheids en welzijnswet voor dieren. Deze bepaling vervangt artikel 455 Sr, zie Wet van 24 september 1992, Stb. 1992, 585 i.w.tr. 1 september 1996. Zie ook NoyonLangemeijerRemmelink (hierna: NLR) aant.1 bij titel XIV.
[11]Lijkschennis is overigens op zich geen strafbaar feit. Justitie zou de necrofiel hooguit kunnen vervolgen voor artikel 150 Sr: het opgraven, wegnemen, verplaatsen of vervoeren van het lijk.
[12]Sloun (1988) p.137 ageert tegen de terminologie gebezigd door Andriessen (1985). Delinquere = ontbreken of te kort komen, een misslag of fout begaan, misdoen.
[14]National Adolescent Perpetrator Network (1988): consent: agreement including all of the following:
(1)understanding what is proposed based on age, maturity, developmental level, functioning, and experience;
(2)knowledge of societal standards for what is being proposed;
(3)awareness of potential consequences and alternatives;
(4)assumption that agreements or disagreements will be respected equally;
(5)voluntary decision; [and] (6)mental competence.
[15]NLR aantek.5 bij art. 242, zie verder het hoofdstuk Zedenwetgeving.
[17]MvA 13 juli 1989, TK 19881989, 20930 nr.5 p.11, 17.
Sexual disorientation of the Catholic Church
Why sexual abuse will continue
In this article I will clarify why sexual abuse by members of the Catholic Church is guaranteed by the system and organisation of this total institute.